De MORA: referentiearchitectuur en community ineen
De MORA is intussen een begrip in het mbo. Maar wat betekent het en wat kunnen scholen ermee? We vroegen twee ‘zwaargewichten’ in de informatiearchitectuur naar hun ervaringen om zo ook nieuwe kanten van het thema te belichten. Het woord is aan Marie van Zanten, adviseur informatiearchitectuur bij Alfa-college, voorzitter van het netwerk architectuur én trekker van de werkgroep MORA Samenwerking. En aan Bas Kruiswijk. Hij is adviseur ICT in het onderwijs bij Twynstra Gudde en trekker van de werkgroep MORA Beheer & ontwikkeling, lid van de MOSA werkgroep en deelnemer aan EduStandaard werkgroepen namens MBO.
De MORA is in de eerste plaats een referentiearchitectuur. Wat betekent dit in lekentaal?
Marie: ‘Met een architectuur kun je structuur en samenhang uitdrukken. Bij de MORA zijn dat processen, applicaties en informatieobjecten die op een bepaalde manier met elkaar samenhangen. Het is een referentiearchitectuur, omdat het op generiek niveau beschrijft wat er in een ROC of vakcollege gebeurt. Het houdt zich dus verre van hoe een school zich in detail organiseert.’
Bas vult aan: ‘De MORA brengt een verzameling van generiek gebruikte processen, applicatiecomponenten en informatieobjecten in beeld, ongeacht de schoolinrichting en toegepaste applicaties. Voor gebruik van de MORA maakt het dus niet uit of een school met Eduarte of Osiris werkt. In de MORA staat alleen welke applicaties welke processen ondersteunen.’
Jullie zijn beiden voorzitter van een werkgroep rond de MORA – de werkgroep Beheer & Ontwikkeling en de werkgroep Samenwerking. Hoe ziet die verdeling eruit?
Bas: ‘De MORA is in de eerste plaats een product. Ga je naar de site, dan zie je modellen, teksten en beschrijvingen. Dat is mijn winkel, de werkgroep Beheer & ontwikkeling. Vraag je je af ‘wat kan ik er als school mee?’, dan kom je terecht bij de werkgroep Samenwerking van Marie. Zij helpen scholen bij het beantwoorden van die vraag, onder meer door het organiseren van bijeenkomsten, workshops en schoolbezoeken.’
Marie: ‘En passant halen we in onze werkgroep vrij veel op van wat de werkgroep Beheer & Ontwikkeling gebruikt, en andersom. Als werkgroep Samenwerking werken we vooral vraaggericht, door scholen en informatiemanagers de kans te geven verdiepende vragen te stellen.’
Zo ontstaat dus een heuse community. In het verlengde daarvan de vraag: waarom is de MORA zo belangrijk voor het mbo?
Bas: ‘De MORA helpt scholen om grip te krijgen op hun informatiemanagementvraagstukken. Wil je als school bijvoorbeeld het gebruik van je applicaties optimaliseren, dan moet je weten over welke systemen, informatie en processen het gaat. Elke school heeft zijn eigenaardigheden die logischerwijs niet in de referentiearchitectuur staan. Maar scholen hebben ook veel dezelfde, generieke processen en systemen. En dat is precies wat de MORA beschrijft.’
Marie: ‘De MORA is een onafhankelijke, objectieve standaard die de samenwerking bevordert en maakt dat je elkaar beter begrijpt. Het is een levend product, een community waar scholen en leveranciers in het mbo streven naar ‘een beter onderling verstaan’, door het organiseren van bijeenkomsten en via de werkgroepen.’
Bas: ‘In die zin is de MORA ook een gemeenschappelijke taal. Wij geven processen, systemen en informatieobjecten namen mee. Die generieke terminologie zorgt voor consistentie, wat maakt dat scholen onderling, maar ook scholen en leveranciers elkaar steeds beter begrijpen. Zie het als een stukje professionalisering.’
Kunnen jullie een voorbeeld geven van hoe een mbo-school de MORA kan gebruiken?
Marie: ‘Als je als school wilt inventariseren welke applicaties je gebruikt en hoe deze met elkaar samenwerken, dan heb je twee opties. Of vanaf nul een groot project optuigen. Of halverwege starten door de MORA erbij te pakken. Door je applicaties te vergelijken met de applicatiecomponenten van de MORA, zet je meteen een grote stap omdat je direct ziet hoe ze in je processen worden gebruikt en of sprake is van dubbelingen. Zo ja, dan weet je meteen of je een applicatie kunt laten vallen en wat daarvan de impact is op je processen.’
Bas: ‘Stel dat je als school een inkooptraject voor een studentinformatiesysteem of roosterapplicatie wilt starten. Dan kijk je op basis van de MORA welke processen deze nieuwe applicatie moet ondersteunen. Hierdoor kun je gemakkelijker je programmaeisen afbakenen en weet je wat een nieuw programma wel en juist niet moet kunnen.’
Er is ook een MOSA. Kunnen jullie, om verwarring te voorkomen, kort toelichten waarin dit verschilt van de MORA?
Bas: ‘De MORA is de referentiearchitectuur voor een mbo-school, de MOSA is een sectorarchitectuur. Hierin staat hoe de sectorvoorzieningen in het mbo er in de toekomst uit kunnen gaan zien. Dit gaat dus over wat scholen gemeenschappelijk willen ontwikkelen om goed met elkaar samen te kunnen werken, bijvoorbeeld via een programma als Npuls.’
Oké, dus een abstractieniveau hoger?
Marie: ‘Je moet de MORA zien als een puzzel. Waarbij de scholen de stukjes zijn, met allemaal hun eigenaardigheden. De gelegde puzzel vormt het geheel waar de MOSA als streefarchitectuur voor de mbo-sector wat over zegt.’
Waar moeten mbo-scholen rekening mee houden bij het gebruiken van de MORA?
Marie: ‘Besluit je als school om met de MORA te werken, vraag je dan af waar de verschillen zitten tussen hoe jullie als school werken en de referentiearchitectuur. Streef je naar één-op-één gebruik? Of wil je juist die verschillen in beeld krijgen?’
Bas: ‘De MORA is een generieke referentiearchitectuur en zegt niets specifieks over hoe jouw school precies is ingericht en welke keuzes er in het verleden zijn gemaakt. Dat is iets om in je achterhoofd te houden.’
Hoe betrekt MBO Digitaal feedback van gebruikers bij het ontwikkelen of aanpassen van de referentiearchitectuur?
Bas: ‘Langs de twee assen van onze werkgroepen. Nagenoeg alle scholen kennen de weg naar de MORA, een klein aantal scholen is actief betrokken bij het ontwikkelen in de werkgroepen. Je hoeft trouwens geen lid te zijn van de werkgroep om feedback te geven. Alle constructieve respons die we via de Teams-kanalen binnenkrijgen nemen we mee.’
Marie: ‘Wij hanteren ook de gradering van Npuls van het ‘aanhaken, meedenken en meedoen’. Je haakt gemakkelijk via nieuwsbrieven aan, geeft incidenteel feedback, werkt modellen uit of organiseert bijeenkomsten in de werkgroep.’
Bas: ‘Die drie niveaus komen ook terug in de communicatie over de MORA. De website en nieuwsbrieven zijn algemeen toegankelijk. Voor de Teams-omgeving moet je je aanmelden waarna je (passief) informatie kunt consumeren. En je kunt actief meedoen aan de donderdagbijeenkomsten van de werkgroep.’
Marie: ‘We zijn blij met alle hulp. Samen kijken we bij welke club gebruikerskennis het beste past; het ontwikkelen van modellen of juist het nadenken over praktische toepassingen. Dit laatste komt vaak voort uit heel concrete uitdagingen in de praktijk.’
Werken andere onderwijssectoren ook met dit soort architecturen? En zo ja, doen we dan niet werk dubbel?
Bas: ‘Ja en een beetje. Ja, de andere sectoren hebben iets soortgelijks. Zo is er een HORA voor het hoger onderwijs en een FORA voor het funderend onderwijs. Alle architecturen lijken op elkaar en proberen hetzelfde te doen, maar zijn door hun eigen ontstaansgeschiedenis duidelijk verschillend. Bij Kennisnet probeert de Werkgroep Samenhang om de FORA, MORA en HORA beter op elkaar af te stemmen en naar elkaar toe te bewegen.’
Marie: ‘Ook de MOSA heeft met de HOSA en FOSA equivalenten in het hoger- en funderend onderwijs. Die worden veel meer samen ontwikkeld, door te kijken naar wat er al is, wat kan worden hergebruikt en wat er van elkaar geleerd kan worden. Ik hoor van veel mensen hoe opvallend het is dat er écht samengewerkt wordt in het onderwijs. De MORA of MOSA als ‘community’, dat is echt iets waar we trots op mogen zijn.’
Hoe blijft een referentiearchitectuur als de MORA actueel en relevant in een snel veranderende technologische wereld?
Marie: ‘Je kunt de MORA zien als anker dat juist in onze snel veranderende wereld actueel en relevant blijft.’
Bas: ‘Stel dat wordt gezegd: we maken onderwijs nog flexibeler en gaan veel meer individueel maatwerk leveren. Tegenwoordig kan dit, omdat digitale leeromgevingen dat fantastisch goed faciliteren. Dat klinkt misschien visionair, maar dankzij de MORA kun je precies zeggen over welke systemen en processen het gaat, hoe het nu gaat en waar de verandering zit.’
Marie: ‘We hebben ook geleerd van het verleden. Waar de oude referentiearchitectuur (TripleA) vrij statisch was, wordt de MORA sinds de eerste versie tot op de dag van vandaag doorontwikkeld door haar gebruikers, ook vanuit de ambitie om iedere MBO Digitaal-conferentie een nieuwe versie op te leveren. Dat bewijst nog maar eens de kracht van de MORA; referentiearchitectuur en community ineen.’